Brandramp in 1887

DE BRANDRAMP VAN 1887

Op 28 juli 1887 werd onze gemeente het slachtoffer van een vreselijke brandramp, Uit het verslagboek der gemeenteraads-zittingen halen wij volgende tekst:
«... tot overmaat van tegenspoed een afgrijselijke brandramp op 28 juli die onze zo arme gemeente trof, 34 werkmans-woningen met hun inhoud in as legde en 252 personen zonder schuilplaats, kle- deren of brood naar de Weldadigheid zond...»
(Dit was een gemiddelde van 7 à 8 personen per gezin.)

 

 

De voorpagina van het weekblad
«De Vlaming» van 7 augustus 1887 gaf een reeks schetsen (foto's werden destijds nog niet genomen) van uitgebrande woningen met als onderschriften :
 «Algemeen zicht van het verwoeste dorp» ...

 

Die 34 huizen (laten wij zeggen hutten) bijna allen bedekt met strooien daken, bevonden zich ongeveer in het middenste gedeelte van de Opperstraat, links en rechts van de straat. De meeste van die huisjes waren met prImitIeve bouwstoffen opgetrokken, bedekt met stro. De gevels bestaande uit planken, bestreken met leem en afgeschermd tegen de koude met afgediende hopstaken en bundels droge hopranken.
Op 28 juli was het een snikhete zomerdag. Rond de middag brak er brand uit in een van de woningen. In een ommezien stond alles in lichtelaaie en honderden brandende gensters vlogen de lucht in, gedreven door een nogal sterke westenwind. Zo kwamen deze gensters neer op de strooien daken van andere woningen, die gezien de droogte, niet veel nodig hadden om ook in vlammen op te gaan. Kortom, het ene huis na het andere schoot in brand. Terwijl men wou beginnen met het ene te blussen en redden wat er te redden viel, onderging een andere woning een weinig verder hetzelfde lot. Na een half uur was het al rook en vuur dat men links en rechts van de straat zag.
In de twee scholen werden de leerkrachten ervan verwittigd dat de kinderen (het was immers ongeveer het middaguur) in de school moesten blijven, tot het vuur enigszins onder kontrole was.
Was dit alles nu te wijten aan de droogte en het zo brandbaar bouwmateriaal of lag de oorzaak ergens anders? Zeker was het dat na een paar uren bijna de helft van de Opperstraat in een puinhoop herschapen was. De volgende dagen gaven de dag-en weekbladen een uitgebreid relaas van deze brandramp.

Personen, die de ramp hebben beleefd, wisten te vertellen dat er de daaropvolgende dagen in de straten van Liedekerke een geweldige drukte van vreemdelingen heerste, vooral 's zondags. Zij kwamen te voet of per koets, om het onheil van dichterbij te aanschouwen. De meeste van de slachtoffers namen de gelegenheid te baat om vóór hun verkoolde puinhoop een geïmproviseerde bus of offerblok te plaatsen bestemd voor aalmoezen. Volgens betrouwbare overleveringen zou dit zeer veel hebben opgebracht aan de getroffenen.
(Het weekblad «De Vlaming» gaf de schets van een offerblok met erboven op een Belgische vlag ...)
Van overal kwamen giften toegestroomd bij de pastoor en op het gemeentehuis. Uit ernstige bron hebben wij kunnen vernemen dat al de geteisterden een nieuw, ditmaal een stenen huis, hebben laten bouwen met de aalmoezen en de verdeelde giften die zij in ontvangst mochten nemen. Meestal werden die nieuwe huizen met de zijgevel naar de straat en de voorkant naar het zuidoosten gebouwd. Zij gaven later aanleiding tot het ontstaan van de zo gekende zijwegen, die vóór die woningen toegang gaven tot de velden, wat door de eigenaars geduld werd en later niet meer kon ontzegd worden. Het waren deze heropgebouwde huizen (na de brandramp), die wij enkele jaren geleden hebben zien afbreken, om de plaats te ruimen voor de huidige moderne handelswoningen, die aan de Opperstraat een bijna stedelijk uitzicht beginnen te geven.

In verband met deze brandramp zou later, wanneer al de vernielde woningen heropgebouwd waren, een zekere vrouw met voornaam «Wanne» geheimzinnig verklaard hebben:
«... dat hebben ze allemaal aan mij te danken ... »
Wij laten de betekenis van deze woorden over aan het oordeel van de lezer. Zeker is het dat in de daaropvolgende jaren nog vele, zeer vele woningen, zijn afgebrand. Zelfs zoveel, dat de mensen bij het vernemen van een nieuwe brand er een lolletje van maakten. In de jaren 1920 werden heel wat personen uit een bepaalde verzekeringsmaatschappij geweerd, omdat er te Liedekerke «te veel» brandgevaar begon te komen ...
 

In dagblad de “Werkman” van 5 augustus 1887
verscheen het volgende artikel.

Bij Aalst, boven Denderleeuw, een Parochie van 3117 zielen, in ‘t Hopkwartier…
Een grouwelijke ramp komt deze gemeente te teisteren; donderdag d.v.W. ten 0 ure ontstond er brand in d’Opstraat, bij den vodderaper D’Hoe, in een klein huizeken; ‘t ongeluk wilde mee, alles poerdroog; men had noch water noch bluschmaterieel; en ‘t vuur liep voort, van huis tot huis, zelfs langs den overkant der straat, zoodat er ten 2 ure 36 huizen en 4 schuren in asch lagen… 36 huizen! Meest van werkende menschen! Het grootste deel der meubelkes verbrand of bedorven!... 200 à 250 menschen zonder dak! ‘t Was wreed om zien, gelijk ze daar hun huizeken drukkelijk bezagen en geen ander verblijf hadden dan tussen d’hopstaken!... In ne grooten brand, alles is verassureerd, men krijgt geld prerato, ‘t verlies; maar hier is ‘t bijna alles verlies en voor velen onherstelbaar als d’openbare liefdadigheid er niet inkomt!... ‘t Is in zulke gevallen dat de Menschlievendheid haar moet toonen; wij hebben gehoord dat er een Komiteit ingericht is; dat men zal schrijven naar Z.M. den Koning en naar Z.H. den Aartsbisschop.
Dat dit Komiteit ook rondga in alle omliggende steden, te Brussel, ‘t Aalst, te Ninove, ‘t Assche; ook in de aanpalende dorpen; als elk iets geeft, volgens kas en staat, de slachtoffers zullen geholpen zijn. Zondag op ‘t concert ‘t Aalst, door de klein Soldaatjes (pupillen) is er door leden van het Pompierskorps rondgegaan voor de slachtoffers van Liedekerke.  -  Wij hebben uit Geraardsbergen 10 fr. ontfangen en aanstonds dit geld aan ‘t Komiteit van Liedekekerke gezonden.

In “Het Land van Aalst”
werd de volgende berichtgeving gevonden (31 juli 1887).

Men zegt dat er maar weinig huizen verzekerd zijn. De nood is schrikkelijk in Liedekerke; er gaat een komiteit gevormd word worden; Men zal schrijven naar Z.M. de Koning en naar Z. Em. De aartsbisschop van Mechelen; Nu is er meer rede om Feesten van Liefdadigheid te houden en om rondhalingen te doen, dan ten tijde van de ramp in de Walen; dat het komiteit van Liedekerke haastig werke; de nood is dringend; dat het overal in alle huizen der omliggende steden rondga;  ‘

‘t medelijden in d’herten; men zal geven en geerne geven… veel kleintjes maken een groot en als iedereen een karitaat doet volgens staat, zullen die ongelukkige afgebrandde Familiën geholpen zijn. Wij vernemen van ooggetuigen: De Geestelijke en Wereldlijke Overheid van Liedekerke legt grooten iever aan den dag. Het aanschouwen der ramp is grouwelijk; die 36 woningen waren bewoonde door 60 huisgezinnen, waaronder veel arme lieden die te Brussel werken; die Familiën liggen nu zonder dak in d’hoplochting.

Op 4 december 1887 wordt uit Liedekerke bericht dat eene nieuwe brandramp die gemeente getroffen heeft. Vier huizen worden vernield en 18 of 20 personen zijn zonder schuilplaats.De brand was ontstaan in een herberg en zette zich met verbazende snelheid voort.

template by JStemplates.com
UA-57645190-1