Ongekende zwerftocht van een ciborie

 

 

 

De ciborie van
Laurentius
     De Cuyper

 

 

 

 

 

 

 

De parochie van O. L. Vrouw Boodschap (Ter Muilen) is sedert een zeventigtal jaren in het bezit van een zeldzame kerkelijke kunstschat, nl. een ciborie (1) in geel bladkoper die, zoals duidelijk afleesbaar is in de zeskantvoet, dateert van het jaar 1593. Volgens de bewering van wijlen Pastoor J. Van Linthout zou deze ciborie eigendom geweest zijn van het Karmelietenklooster van Ter Muilen. Dit blijkt inderdaad op het eerste gezicht een bewering te zijn die meer dan waarschijnlijk is ofschoon er geen directe aanleiding is te vinden die dit historisch zou kunnen bewijzen. Dit laatste blijkt immers veel moeilijker te zijn.

In de zeskantvoet van de Ciborie is, naast het jaartal 1593 volgende inscriptie gegraveerd: “Orate pro Fratre Laurentic Cuypero, Carmelitarum Provinciale Per, inferi. Germ. 1593” (Bid voor broeder Laurentius De Cuyper, Provinciaal van de Carmelieten van Neder-Duitsland 1593).

     

      

Om een beter inzicht te verwerven in de herkomst van het Ciborium is het nodig vooraf nauwer kennis te maken met de “vermoedelijke” schenker ervan aan het Karmelietenklooster van Ter Muilen. Wie was deze Laurentius De Cuyper, provinciaal overste van de Karmelieten van Neder-Duitsland in het jaar 1593 en wat was zijn relatie tot het klooster van Ter Muilen? Om dit te weten te komen bestaan er voldoende bronnen die hierop een antwoord geven.

Levensbeschrijving van Laurentius De Cuyper
Pater Laurentius De Cuyper werd geboren te Geraardsbergen in het jaar 1528. Na schitterende humaniorastudies in zijn geboortestad voleindigd te hebben, trad hij toe tot de Orde der Karmelieten die er een vermaard en bloeiend klooster hadden. Hij was uitzonderlijk begaafd (eximio ingenio) en weldra promoveerde hij aan de universiteit van Leuven tot Doctor in de Godsgeleerdheid. Zijn medebroeders die in hem heiligheid en bekwaamheid ontdekten, verkozen hem tot Prior in het klooster van Antwerpen en Brussel. Dit laatste op 2 mei 1577. In deze periode hadden de kloosterlingen in laatstgenoemde stad veel te lijden vanwege de Calvinisten. Deze ketters waren er talrijk en machtig in 1578 en hadden het in het bijzonder gemunt op de O.L.Vrouw Broeders, zoals men de Karmelieten noemde. Nadat zij hun klooster geplunderd en verwoest zagen, werden zij op 23 april 1581 uit hun vaderland verbannen. Ook Pater De Cuyper ontsnapte niet aan de vervolgingen en werd naar Bergen-Op-Zoom weggevoerd en in de gevangenis opgesloten waar hij veel te lijden had. De Katholieken uit de omgeving slaagden er nochtans in L. De Cuyper uit de kerker te bevrijden nadat zij een belangrijke som geld hadden neergeteld. Na zijn bevrijding werd hij op aandringen van Hoogeerwaarde Pater J. Baptist Cassardi, toen Generaal der Karmelieten, tot Provinciaal overste verkozen van Neder-Duitsland, in de plaats van Pater Pieter Lupus (De Wolf) die op 9 april 1580 te Mechelen door de Calvinisten was vermoord.
Zeven jaar later riep de Bisschop van Doornik, Johannes de Vendeville , Pater De Cuyper bij zich en stelde hem aan tot zijn theologant en raadsman. Hij verbleef te Doornik tot aan de dood van de Bisschop op 15 oktober 1592. In 1589 werd hij opnieuw door de Calvinisten gevangen genomen toen hij als Provinciaal het verwoeste klooster van Geraardsbergen bezocht. Toen kon zijn Orde hem vrijkopen tegen een slordig bedrag van 2.400 Schilden (toen gangbare munt).
Einde 1592 trok Pater L. Cuyper zich terug in het klooster van Brussel waar hij stierf op 29 maart 1594, op de leeftijd van 65 jaar. Hij werd er in de kapittelzaal begraven.

Depistage naar de herkomst van het Ciborium:
«Enkele chronologische steunpunten»

Sedert het vervaardigen van de Ciborie in het jaar 1593, het enige onomstootbare jaartal, is haar verder verloop in een nevel van volkomen duisternis gehuld. Tot voor een aantal jaren is immers niets met zekerheid geweten in wiens bezit het was. Hierna wordt gestreefd een net te spannen uit draden van historische data die moeten toelaten het opduiken aan de oppervlakte te duiden. Om reden van de schaarse gegevens is de structuur van het net eerder aan de ruwe kant zodat haar opduiken ons kan ontglippen. Toch blijft het speuren naar haar reilen en zeilen een fascinerende aangelegenheid precies omwille van sommige gekende factoren die ons evenwel met een vermoeden opzadelen en ons bekoren om bepaalde besluiten te trekken. Voor de onderzoeker is niets aangenamer dan met een sluitend bewijsstuk te mogen eindigen. Deze vreugde wordt hem veelal ontzegd en laat hem achter bij een analytische benadering van de data. Ook dit kan boeiend zijn omwille van de onvoldaanheid die de gestelde vraag oplevert en een onopgelost mysterie achterlaat.
Het omschrijven van het probleem is even verdienstelijk als de geneigdheid tot het trekken van conclusies.

1. Van 19 oktober 1829 dateert een inventaris van de gewijde vaten die in de kerk van Liedekerke aanwezig waren. Deze inventaris werd opgesteld door de toenmalige pastoor M. Vander Mijnsbrugge (pastoor te Liedekerke van 1826 tot 1837) in het bijzijn van koster J.Van Varenberg. Wij vermelden hieruit enkele van de voornaamste kerkelijke kunstschatten:

  • In het tabernakel een vergulde koperen monstrans.
  • Een koperen ciborie, vanbinnen verguld (ciborium cupreum intus deauratum).
  • Zilveren monstrans en een zilveren ciborie vanbinnen verguld (ciborium argentum intus deauratum)
  • Twee zilveren kelken vanbinnen verguld.
  • Zilveren pixis vanbinnen verguld !!! .

2. Van wijlen pastoor J. Buys (pastoor van de Sint-Niklaasparochie in Liedekerke van 6-6-1958 tot 24- 4-1981) vernamen wij, naar aanleiding van de inzage van de historische documenten omtrent het klooster van Ter Muilen, het bestaan van een kostbare ciborie afkomstig uit het klooster van Ter Muilen die destijds Pastoor J. Keymolen (pastoor te Liedekerke van 26-2-1939 tot 20-5-1958) aan de toenmalige Kapelaan van Ter Muylen J. Van Linthout zou overhandigd hebben. De reden van schenking van deze ciborie door pastoor Keymolen aan Kapelaan Van Linthout lag hem in het feit dat dergelijk kleinood eerder in de kerk van Ter Muylen paste dan in de hoofdkerk. Een zeer logische en aanvaardbare reden immers.

3. Een ooggetuige, nl. Pastoor Sterckx van Eizeringen, eertijds onderpastoor te Liedekerke (van 1946 tot 1962) herinnerde zich het bestaan van een kleine ciborie tijdens zijn ambtsuitoefening en voegt er volgend detail aan toe: “Deze, naar huidige normen kleine ciborie, werd destijds gebruikt om er enkele grote hosties voor de celebranten in te bewaren. Gezien het geringe volume van de kuip van de ciborie kon deze niet gebruikt worden om er de hosties van de communicanten in te bewaren”.
Het blijkt inderdaad om een typische kloosterciborie te gaan die te klein is om er een groot aantal hosties in te bewaren. De diameter van de binnenkant van de kuip bedraagt amper 85 mm.

4. De Brief van Petrus de Alcantara, ongeschoeid Karmeliet
Het betreft een brief van deze pater aan pastoor Keymolen gericht die echter geen datum of jaartal bevat.
Uit de inhoud van de brief kunnen we evenwel afleiden dat hij na 1945 is opgesteld. Dit komen wij te weten uit het feit dat de schrijver melding maakt van de diefstal, anno 1945, van het beeld van 0.L.Vrouw-Ter-Muilen. Hij vermeldt dat pastoor Keymolen een eikenhouten kopie van het Mariabeeld heeft laten maken en dat de parochianen gezorgd hebben voor een gouden kroon met schitterende briljanten die zomaar 154.000 fr. heeft gekost. Het is in deze brief dat de schrijver een biografisch beeld ophangt van de figuur waarvan sprake nl. Pater Laurentius De Cuyper. Hierin doet hij verder nog melding van het bestaan van de ciborie: «Op de pastorij van Liedekerke bewaart men een prachtig Ciborium, geheel uit goud (doorschrapt en gecorrigeerd door “Verguld”) dat soms nog gebruikt wordt. Het is afkomstig uit het Karmelietenklooster van 0.L.Vrouw ter Muilen en draagt het volgende opschrift: “Orate pro Fratre Laurentio Cuypero , Carmelitarum Provinciale. Per inter. Germ. 1593”.

5. In het jaar 1946 verscheen het historisch werk van M. Bronselaer over 0.L.Vrouw-Ter-Muilen (Geschiedenis van het klooster en 0.L.Vrouw-Ter Muilen te Liedekerke) met een voorwoord van pastoor J. Keymolen dd. 8 december 1945.
Het is op zijn minst merkwaardig dat M. Bronselaer nergens melding doet van een ciborie die aan Laurentius De Guyper, anno 1593, zou toebehoord hebben en aan het Karmelietenklooster van Ter Muilen zou geschonken geweest zijn. Wij menen nochtans te mogen aannemen dat indien M. Bronselaer van het bestaan van deze Ciborie op de hoogte was, hij dit zeker zou vermeld hebben in zijn werk over Ter Muilen.

6. Het Ciborium van Laurentius De Guyper ,Ao 1593, en het karmelietenklooster van 0.-L.-Vrouw TerMuilen.
Wij richten ons vizier op het Karmelietenklooster van Ter Muilen bij het einde van de 16e eeuw. Nadat de kloosterlingen anno 1497 met hun bezittingen naar Aalst overgebracht werden, omwille van de onveiligheid in de streek, kwamen deze door toedoen van de toenmalige heer van Liedekerke, Jan Hannaert, in 1532 terug naar het klooster van Ter Muilen. Deze heer had het ook voor mekaar gekregen dat het klooster van de Franse Karmelietenorde werd afgescheiden en voor altijd bij de Nederlandse Provinciën werd ingelijfd (brief van 25 april 1532). In augustus 1566 had het klooster van Ter Muilen veel te lijden onder de vernielzucht van de “Beeldenstormers”. Kapel en klooster werden geplunderd en de kloosterlingen verjaagd. Na enkele maanden keerden de kloosterlingen echter naar Ter Muilen terug, beroofd en in armoede gedompeld.
Tijdens de Spaanse Omwenteling waren de overgebleven kloosterlingen genoodzaakt naar andere gemeenschappen uit te wijken. Enkelen namen hun toevlucht in het Karmelietenklooster van Brussel, anderen in dat van Geraardsbergen.
Toen Alexander Farnese in november 1582 het kasteel van Liedekerke belegerde, had er zich ook een bende van zijn soldaten naar het klooster van Ter Muilen begeven en het in brand gestoken. De Kloosterlingen waren weggetrokken, het klooster geplunderd en op de kapel na uitgebrand.
Anno 1618 verbood de aartsbisschop van Mechelen, Matthias Hovuis nog de H. Mis op te dragen in de kapel van Ter Muilen tenzij deze opnieuw behoorlijk opgetrokken werd. 
Een volledige opbouw van de kerk alsmede van een nieuw klooster vond plaats van 1649 tot 1653.
Onder de Franse Revolutie werden alle kloosters in België afgeschaft (1 september 1796). Kerkgoederen werden aangeslagen en op 29 oktober 1796 was het de beurt aan het klooster van Ter Muilen. De kloostergemeenschap telde toen 12 kloosterlingen. De vernieling van het klooster was er zo grondig geweest dat men nadien vergeten was dat er ooit een klooster had gestaan. De ruïnes van kerk en klooster roken nog lange tijd naar de as. Onder de gewijde vaten die tot de inventaris behoorden vermelden wij: 1 zilveren kelk, 1 tinnen kelk en 1 zilveren ciborie. Een koperen ciborie behoorde niet tot de inventaris.
Feit is dat de gewijde vaten eertijds tijdig in veiligheid werden gebracht. Verder stellen wij vast dat het einde van de 16e eeuw een “zwart gat” in onze plaatselijke geschiedenis ten gevolge van de beroerde oorlogsomstandigheden die hier heersten. Betreffende de geschiedenis van Ter Muilen viel er in deze periode weinig te noteren: de kloosterlingen waren verdreven en weggevlucht. Het is dan ook een schriftarme periode waar er niets te beleven was en er viel voor de kroniekschrijvers ook weinig te noteren.

7. In het jaar 1950 verscheen in een toonaangevend tijdschrift, nl.“Analecta Ordinis Carmelitar um “ vol. xv, pp 247 276 een beknopte Latijnse levensbeschrijving van Laurentius De Cuyper alsmede een analytische bijdrage van zijn werken. Het artikel is van de hand van de vermaarde historicus P. Irenaeus Rosier, van de Orde der Karmelieten. Deze auteur vermeldt op p. 249 dat de parochie van Liedekerke een kostbare ciborie bewaart (ciborium pretiosum custodit) waarin geschreven staat: “Orate pro Fratre Laurentio Cuypero, Carmelitarum Provinciale, Per. inter. Germ. 1593".
Irenaes Rosier die zowat een inspectietocht door Vlaanderen heeft gemaakt om al de stukken te inventariseren die met de Orde der Karmelieten te maken hebben, is destijds op de pastorie van Liedekerke geweest en heeft er de Ciborie, waarvan sprake, gezien en heeft er nota van genomen. Pastoor Keymolen zal hem waarschijnlijk met angstvallige schroom doch niet zonder enige fierheid de historische waardevolle ciborie hebben getoond.
Blijkbaar heeft hij hem niet veel wijzer gemaakt op welke wijze en wanneer dit “kleinood” op de pastorie beland is. Navraag bij historici van de nog bestaande Karmelietenkloosters van Gent en Boxmeer (Nederland) hebben dienaangaande geen opheldering gebracht.

8. 1653, precies 60 jaar na het vervaardigen van de ciborie door een tot nog toe ongekend edelsmid (1593) verscheen, na een periode van stilzwijgen, voor het eerst een zeer merkwaardig boekje over de oorsprong en geschiedenis van het klooster Ter Muilen. Een jong enthousiast monnik van het klooster aldaar geeft er een getrouw oogverslag van de aan gang zijnde werken van de heropbouw van het klooster die reeds in 1649 begonnen waren. Zijn naam is Bertholdus a Sta. Josepho, in de wereld ‘Van Afferden’ genoemd. Geboren in 1624 in het Graafschap Gelderen, deed hij op 18 jarige leeftijd zijn professie in de Carmel. Hij heeft de bouw van het nieuwe klooster, waaraan hijzelf meewerkte, niet zien voleindigen want hij stierf op 6 oktober 1653 op 29 jarige leeftijd ten gevolge van een kwade koorts (maligna febri). De publicatie van zijn historisch werkje heeft hij niet mogen meemaken. Hierin meldt hij noch de herinnering aan Laurentius De Cuyper , noch het bestaan van de ciborie. Toch blijft hij de eerste geschiedschrijver van het klooster van Ter Muilen. Zijn werkje straalt een haast niet te vatten begeestering uit. Het zijn a.h.w. gensters, overgesprongen in het gemoed van de jonge monnik en afkomstig uit het Vuurzwaard van Elia, patroon van de Carmel. De wapenspreuk van deze Orde is heel toepasselijk op deze figuur: "Zelo Zelatus sum pro Domino, Deo exercituum" (met ijver heb ik geijverd voor de Heer, de God der Heerscharen).

9. 1663 • Tien jaar na het verschijnen van voornoemd historisch werk over het klooster van Ter Muilen, schrijft een confrater van Bertholdus m.n. Gratianus a St. Elia een opzienbarende synopsis van gedenkwaardige feiten over het Karmelietenklooster van Ter Muilen. Hij schrijft dit van uit één van de reeds gebouwde cellen van de Hermitage m.n. de Sint Hubertuscel (in Cella Eremitica Sti. Huberti Mulenii, die nona mensis februarii anni salutis 1663).
Voor een grondige kennis van de geschiedenis van Ter Muilen zal in de toekomst met deze twee verrijkende bronnen moeten rekening gehouden worden, in het bijzonder voor wat betreft de periode waarin zij geschreven werden omdat zij een zeer relevant chronisch karakter vertonen, (een verheldering uit deze belangrijke periode voor wat de heropbouw van het klooster en de bouw van de Hermitage aldaar betreft). Gratianus vertikt het evenwel de figuur van L. De Cuyper te vermelden evenals de aanwezigheid van de ciborie. Teruggaande naar de plundering van het klooster op het einde van de 15e eeuw vermeldt Gratianus wel dat een gewapende bende, van ongeveer een honderd man sterk, kelken, cibories en andere versieringen hadden meegenomen (manu armata associetati centurn hominibus ve l oirciter et abstulerunt a dicta loco de Mul em Calices, Ciboria, et alia ornamental).

10. De dekenale verslagen van de 18de eeuw vermelden dat de kerk van Liedekerke in het bezit was van een KOPEREN CIBORIE DIE VAN BINNEN VER GULD was (1715- 1729). Was het deze ciborie die nog in de inventaris van 1829 voorkwam? Hier moeten wij echter rekening houden met het feit dat de parochie van Liedekerke toen nog bediend werd door Norbertijnenpaters van de abdij van Ninove en de gewijde vaten ook tot hun bezit zullen behoord hebben. Niets wordt vermeld omtrent de ciborie van L. De Cuyper van het jaar 1593.

11. Van het jaar 1758 dateert het werkje van een anoniem schrijver: “Kort begrijp van de historie ende oorspronk der capele ende kercke van Onse Lieve Vrouw Ter Muylen gelegen in de parochie ende Baronie van Liedekercken”. Het is dit werkje dat als basis heeft gediend tot het schrijven van de geschiedenis van het klooster van Ter Muilen door M. Bronselaer. Ook hierin daagt noch de naam van L De Cuyper noch het bestaan van de ciborie op.

Besluit
Uit voorafgaande steunpunten werd gezocht naar een aanknopingspunt in tijd en ruimte. Twee data in dit survey domineren het geheel: Ten eerste het jaar waarin de ciborie gemaakt is (1593) en toebehoorde aan Laurentius De Cuyper, Provinciaal van de Karmelieten van Neder-Duitsland. Ten tweede het jaar 1950 waarin er voor het eerst openlijk over de ciborie gerept wordt door lrenaeus Rosier. Twee duidelijke jaartallen maar zo ver uit elkaar liggend. Een brug die niet te slaan valt, gezien de duistere zwerftocht van dit kleinood dat uiteindelijk toch een ware aanlegplaats gevonden heeft.
Gesteld dat L. De Cuyper zijn ciborie ten geschenke zou gegeven hebben ten gerieve der kapel van zijn teergeliefd en arm klooster van Liedekerke, zoals P. de Alcantara het formuleert, dan nog blijft de vraag wanneer en waar hij dat zou gedaan hebben. Dit zal dan een jaar vóór zijn overlijden moeten gebeurd zijn. Hij overleed immers in het klooster van Brussel op 29 maart 1594. Was het in het Karmelietenklooster van Brussel dat hij kloosterlingen van Ter Muilen, na hun verdrijving, ontmoet heeft en hen aldaar de ciborie heeft overhandigd ? Indien de schenking tijdens zijn leven gebeurd is zal het met grote waarschijnlijkheid daar gebeurd zijn, gezien hij er verbleef vanaf 15 oktober 1592. Sedertdien is de ciborie niet meer in inventarissen of andere geschreven bronnen komen opdagen of officieel vermeld geweest. Welke weg zij afgelegd heeft en in wiens handen zij is terecht gekomen hebben wij tot voor kort niet kunnen achterhalen. Dat zij met grote bekommernis en zorg bewaard bleef is een feit gezien de herhaalde onlusten in het verleden. Hoe zij tenslotte op de pastorij van Liedekerke terecht ge· komen is, blijft evenwel een raadsel. Feit is dat het een oud zeldzaam historisch edel gesmeed kunstwerk is waarvan het bestaan ons enkel fierheid en vreugde kan inboezemen.
Blijft uiteindelijk de vraag of de ciborie van L. De Cuyper wel degelijk tot het Karmelietenklooster van Ter Muilen heeft behoord. Aan vermoedens en beweringen ontbreekt het op dit gebied niet. Duidelijk aantoonbare bewijzen ervan hebben wij jammer genoeg niet kunnen vinden. Dit neemt evenwel niet weg dat zij er werkelijk afkomstig van is. Het juiste spoor ertoe blijkt uitgeveegd te zijn.

Etienne De Reuse
Liedekerke 1987
Dit artikel dragen wij postuum op aan Etienne,
een der grote heemkundigen die Liedekerke rijk was
© Foto's: Andrea Van de Gucht voor heemkring Liedekerke


(1) Ciborie: (ciborium) is de met een deksel gesloten kelk waarin de kleine Hosties worden bewaard die dienen voor het uitreiken der heilige communie.
Het ciborie behoort samen met de kelk (calix) en pateen (patella) tot de drie heilige vaten waarvan de bestanddelen uit goud moeten zijn of tenminste verzilverd. Het 3de Provinciaal Concilie van Mechelen bepaalde dat ten minste de kuip van de kelk van zilver moest zijn (Derde Provinciaal Concilie, onder voorzitterschap van aartsbisschop Mgr. Matthias Hovius vond plaats van 6 juni tot 20 juli 1607, in uitvoering van het Concilie.van Trente (1549-1563).
Een kelk in geel koper of in koper was tegen de Canonieke voorschriften. De binnenkant van de kom was meestal verguld en in de 18de eeuw zelfs verplicht in het Land van Aalst waartoe Liedekerke toen behoorde.

Bronnen
- Codex luris Canonici, MCMXIX. Titulus XVIII. De Sacra Supellectili.
- J. De Brouwer. Bijdrage tot de geschiedenis van het godsdienstig leven en de kerkelijke instellingen in het Land van Aalst tussen 1550 en 1621, volgens de verslagen van de Dekenale bezoeken. Gent 1961.
- J.De Brouwer. Bijdrage tot de gecshiedenis van de kerkelijke instellingen en het godsdienstig leven in het Land van Aalst tussen 1621 en 1796, 
- Anne Steinmann. Carme l vivant, Ediions San-Pau\ 6, rue Cassette , Paris· Vle 1963.
- Berthold a Sta. Josepho. Een kort verhaal vanden oorspronck, fundatie ende ouderdom van het out eertijds vermaert clooster Onser L. Vrouwe Ter Muylen. van de Orden der Carmelieten gelegen inden bosch ende heerlyckheyt van liedekercke, tot Gent. bij Anthone Sersanders /Boeckvercooper op de Korenmerkt in den Druyf tack , 1653.
- Willem Audenaert O.C.D.. Kennismaking met de Gentse Karmelieten. Gent. Karmelietenklooster, 1979.
- M. Bronselaer, Geschiedenis van het klooster en O.L.Vrouw Ter Muilen te Liedekerke, 1946 .
- P. lrenaeus Rosier, O. Carm: Laurentil De Cuyper , O. Carm. in: Analecta Ordinis Carme litarum, Vol. XV, Fase. II , 1950, pp. 247. 276.

Technische gegevens: 
Ciborie in geel bladgoud met zeskantvoet
Hoogte kelk 190 mm
Hoogte met deksel 275 mm
Diameter binnenkant kuip 85 mm - buitenkant kuip 90 mm
Hoogte kruisje op deksel 65 mm
Hoogte zuil 95 mm
Doorsnede zeskantvoet 140 mm.
Doorsnede aan de knopen 54 mm 
Knoop ruitvormige diagonaal 15 mm 
Gewicht: kelk: 423 mm
Gewicht deksel: 85 gram
Gewicht ciborie: 508 gram
Zware getorseerde nodum met zes ruitvormige knopen.

Inscripties op de kelk: 
ORATE PRO LAVRENTIO CYPERO CARMELIT PER INFERI GERM 1593
Bid voor broeder Laurentius Cuperus (= De Cuypere) Provinciaal der Karmelieten in de Nederduitse Provincie 1593. 

De versiering in het midden zijn in feite Gotische letters met volgende tekst: J E S U S N:
Jezus met de letter N als praefix van Nazarenus. Dus JESUS NAZARENUS is de betekenis.
De kelk is binnenin verguld alsook de binnenkant van het deksel.

template by JStemplates.com
UA-57645190-1