De Klokkenluiders

Drie generaties klokkenluiders

Jozef, Marcel, Maria, Jef en Arthur Asselman vertegenwoordigden samen drie generaties klokkenluiders in Liedekerke. Maria en Arthur konden er kleurrijk over vertellen, over de zware mechaniek, over uilen vangen, de Duitse bezetting en de modernisering. Dat deden ze destijds ook voor het gemeenteblad Info Liedekerke. 
In 1989, het jaar van het interview, had de familie Asselman al 115 jaar lang de klokken van de Sint-Niklaaskerk geluid. Zeg dus over deze familie nooit dat ze het heeft horen luiden maar niet weet waar de klepel hangt! 

Van die 115 jaar nam Maria's vader, Jozef, er 50 van voor zijn rekening, bijgestaan door zonen Jef en Marcel. Jozef Asselman of Zefis kreeg als bijnaam “de notaris" omdat hij in zijn café tegenover de kerk een partij hoppestaken per opbod verkocht. 

In 1939 werd priester Keymeulen aangesteld als pastoor van Liedekerke. De eerste begrafenis die hij deed was die van zijn eigen klokkenluider, Jozef Asselman. 

Uitvaartplechtigheden waren er toen al om 9 uur, met één klok, om 9.30 uur, met twee klokken, en voor de meer begoeden luidden er om 10 uur drie klokken. 

 

 

Joseph Asselman

Slager en duivenliefhebber Adolf De Neve was de schoonzoon van Jozef zaliger want hij was gehuwd met dochter Maria Asselman, die cafe "de Lustige bolders" uitbaatte, gelegen rechtover de ingang van de kerk. Adolf nam de taak van zijn schoonvader over tot hij zelf overleed in 1973. 

   

Foto Links: Maria Asselman en Adolf Deneve (in witte stofjas) samen met hun kinderen Jozef, Marcel en Simonne, links (leunend tegen de deur) Lea Asselman, rechts Adolf Asselman.

Foto rechts: de lustige bolders in het cafe van Maria, uiterst rechts achteraan Dolf de Luier himself


Maria Asselman,
zoals de ouderen onder ons
haar zeker nog zullen herinneren.

 

 

 

 

 

Vanaf dan stond het klokkenluiden officieel op naam van Maria. Zij was daar trouwens volledig mee opgegroeid want op haar twaalfde mocht zij met vader Jozef al een eerste keer mee in het torengewelf. De klokken werden toen nog met een zeel geluid. Maar dat was dan toch mannenwerk ? 
Nee hoor, niet voor Maria:
“En met je zondagse kleren aan moest je het niet doen, want je zat helemaal onder het stof en in het zweet, bij die open galmgaten van waaruit je bij helder weer de koepel van het Justitiepaleis en de bollen van het Atomium kan zien". 

Maria's vader leerde haar de knepen van het vak zodat ze kon inspringen als hij het te druk had in het café of al eens een pint te veel op had.
“Er waren drie klokken, herinnerde Maria zich. De twee grootste werden door de Duitsers tijdens de bezetting opgeëist. Daarvan had de tweede klok de zuiverste klank omdat er veel zilver en goud in verwerkt was". Alleen het kleine klipklokje mocht blijven hangen, daarmee werd de mis ingeluid. 

De werking van het torenuurwerk en het klokkenluiden werden kort na de tweede wereld-oorlog geëlektrificeerd. Dat bespaarde Maria een hoop werk, maar het nam niet weg dat zij nog elke dag het klokkenspel vanuit de sacristie moest bedienen. “Als het dat maar is”, zei Maria tijdens het interview van achter de toog in haar café, “want mijn botten zijn te stram geworden om de tweeënzeventig trappen en de ladder te beklimmen”.

Maria's zoon Jef toonde in 1989 wat er nog restte van de uurwerkmechaniek. De touwen en gewichten waren al weggehaald, “maar geloof me dat het een hele klus was om het torenuurwerk aan te zwengelen.”  Het mechanisme van de torenuurwerken werd bediend en onderhouden vanuit een ruimte naast het doksaal . «Het was een parel van mechaniek, met een hele sliert stevige zelen en zware gewichten. Het opwinden van de veer met een grote zwengel was een zwaar karwei dat binnen het halfuur moest geklaard worden, anders was het mechanisme ontregeld.”

 

Arthur Asselman wist nog een en ander over onderpastoor Claessens.

Claessens zou tijdens de Tweede Wereldoorlog deel hebben uitgemaakt van het verzet en hij zou de Duitsers die de klokken kwamen roven het opschrift hebben getoond «Wie met klokken schiet wint de oorlog niet”.
Nog volgens Arthur zou Claessens, als plaatselijk hoofd van de Witte Brigade, de opdracht hebben gegeven om de spoorwegbrug over de Dender op te blazen om zo de Duitsers in hun opmars te stuiten.
Er werd zelfs gefluisterd dat Claessens in zijn woning de piloot verborg van een in Pamel neergehaald vliegtuig van de Geallieerden. 

Voor deze verhalen hebben wij echter geen bevestiging gevonden. 

Arthur woonde met zijn ouders tegenover de kerk. Bij elk onweer was hij al als kind niet van zijn kamervenstertje weg te slaan om de blikseminslag op de kerktoren te bewonderen. «Als de bliksem op de bliksemafleider inbeukte was het gegarandeerd vuurwerk. Op ne keer sloeg de bliksem een krater van een halve meter in de grond naast de kerktoren. Zo hevig waren de onweders toen!”.
Arthur had aan Claessens in elk geval een partner in crime toen ze op uilenjacht gingen. “Met een zaklamp en een visnet hebben wij in het torengewelf veel kerkuilen gevangen”. Van zijn tante Maria wist Arthur dat er ook een torenvalk nestelde, maar het waren vooral de duiven, de vleermuizen en de spreeuwen die het klokkenluidersplatform besmeurden met hun uitwerpselen. 

Gebaseerd op het artikel van Paul Gies uit INFO-Liedekerke, maart 1989.

Anne Gies

template by JStemplates.com
UA-57645190-1